2.2.10

-------------------------------------------



Hier zit ik dan.

Far from the unfriendly crowd.

Mijn schrijfboek op een aftandse beukenhouten stoel waarvan de zitting ongezond bol staat, alsof een gezwel het grijsbeige ribfluweel van binnenuit opblaast.

Zelden heb ik me zo eenzaam gevoeld als hier tussen de massa spaanse toeristen, die met zijn allen familiaal hier naar toe zijn gekomen.

Op het pleintje, omringd door afgeknepen platanen, krioelt het van de ninjos die gillend rondrennen, elkaar achterna zitten en zelfs , in een korte hevige ruzie, elkaar op de bek slaan. De liefhebbende ouders zitten vaak met de blik op nul achter hun drankjes op de aangrenzende terrassen.
Hier en daar staan wat oudere mannen met elkaar te praten. Andere, minder welgestelde ouderen bevolken de banken rond het plein. Door de hoofdstraat van enkele honderden meters lang flaneert de rest heen en weer, en aan het einde van de straat, bij de baai, dreutelt men even links en terug over de boulevard.

Ik ben gestopt met mijn pogingen om hier met iemand in contact te komen. Niemand, maar dan ook niemand, spreekt hier iets anders dan spaans en de enige keren dat ik langer dan enkele woorden met iemand bezig was, was in het spaans. En dat met mijn spaans, een allegaartje van spaans , italiaans, frans en engels. Ik voel me gehandicapt en gediscrimineerd. Men heeft het niet op estrangeros. Waar dan ook vandaan. Ik ga terug naar mijn kamer.

Mijn pensionkamer is buitengewoon smakeloos en stinkt, ondanks dagenlang luchten en sigaren roken, nog steeds naar zweetjatten. Het kunnen ook rottende oksels wezen.

Het bed is een metalen hangmat. Het hoofdkussen van een zacht soort bazalt. Zodra ik tussen de gebloemde flanellen lakens lig, krijg ik over mijn hele lijf jeuk. Vannacht heb ik dan ook niet geslapen maar als in een hallucinatie boven mijn bed gezweefd.

Morgen ga ik slechts op bezoek in de lokale nor.

---------------------------------------